vrijdag 16 oktober 2020

pandemia (4)

 pandemia (4)


de wolken drukken op de stad

alweer verdwijnt het licht

en langzaam gaan de luiken dicht

die men pas kort ervoor geopend had


de oude stad pandemia verstilt

want straten zwijgen,

op het plein verwaait verloren blad

de wolken drukken op de stad


maar dan!

de droge bedding van ‘de tweespalt’

stroomt weer golvend vol,

de hoofden draaien dol


het lijkt of groepen tegen groepen staan

de houders van de wetten zien het met verbazing aan

het komt tot spuwen,

slaan

de mensen lopen 

- leuzen roepend -

achter vlaggen aan


de wolken drukken op de stad

‘de tweespalt’ stroomt weer golvend vol


‘pandemia, pandemia,

men schrijft ooit nog een lied

(voor bij het vuur)

verhalend van de oude stad pandemia,

haar vol verleden en haar schraal verschiet’


© ton de gruijter 


vrijdag 25 september 2020

pandemia (3)

opnieuw ruikt men een kwade damp

de oude stad pandemia verzucht

'het is ongrijpbaar'

opnieuw ruikt men de lucht

van kruiden,

klinkt het bidden uit het godshuis op


maar plots ontwaart men nieuwe prekers,

nieuwe zieners tussen ’t volk

zij roepen op het plein

de bangen toe

‘wie vreest een wolk?’


een enkeling bespeurt venijn

wanneer de gladde tongen spreken


te laat,

men wil de regels breken


en dranklokaal na dranklokaal loopt vol

de enkeling begrijpt

‘het volk wordt dol’

en hij beweegt zich naar het zerkenveld

want veler dagen worden al geteld


© ton de gruijter

zaterdag 27 juni 2020

postzegels!


ik vond het een hele eer, toen gijsbert van den akker vroeg of hij afbeeldingen mocht gebruiken om postzegels te maken.
naast verschillende afbeeldingen uit de serie 'woordenwisseling met nieuwegein'
koos hij ook de cover van de bundel 'stadsparabelen'.
ik weet het natuurlijk niet zeker, maar mijn gevoel zegt me dat dit nu de eerste dichtbundel is met een eigen postzegel.
ik ben er opgewekt van.

informatie over gijsbert: https://www.ad.nl/utrecht/84-jaar-en-nog-altijd-in-postzegelkraam~a8c0bcb4/ (artikel uit 2009)
informatie over 'stadsparabelen': https://tondegruijter.blogspot.com/2019/04/warme-reacties-op-stadsparabelen.html
informatie over nieuwegein: https://woordenwisseling-met-nieuwegein.blogspot.com/

maandag 22 juni 2020

misrekening


zij waren hindes,
dartel en lenig in hun pas
met losse jurken
waar geen zwaartekracht voor was
en ook hun haar had eigen wetten

het was toen zomers eeuwig waren
en tijd kwam voort uit overvloed

omdat zij wijzer leken hadden wij geen moed
maar ach, de tijd kwam voort uit overvloed

wij waren honden,
speels en lomp,
trouw happend naar de ballen die we misten
ons onbeschaamd gekwispel deed vermoeden dat wij wisten;
‘ooit komt dat moment, dat zij ons zien’

en ergens hebben wij niet opgelet
want weer zijn zij de hindes,
met nieuwe zielen,
dartel en lenig in hun pas
en daar de zomer eindig was
zijn wij als oude honden,
uitgespeeld en uitgeraasd
die slaperig, verbaasd,
de bal zien komen en weer gaan

© ton de gruijter 

zaterdag 6 juni 2020

de onfatsoenlijke klerk


zij stipt de lippen aan met verf
haar mond kleurt langzaam rozerood
wat rouge op de wang
haar haar krult gul en lang
en haar gebit is blikkerwit
nog nergens toont zich al een vroeg bederf

haar rok sluit aan en toch net niet
een ruchesbloes, die haast te dansen lijkt
(op een onhoorbaar lied)
en heel haar lenig lichaam prijkt
op hoogtes waar geen ander op kan staan

zo tooit ze zich
ze tooit zich mooier nog dan ooit tevoor
ze krijgt een zinnelijk gevoel van binnen,
ze zou zo honderd harten winnen
maar ach, dat wil ze niet

tevredenheid met wat ze ziet
is al wat zij beoogt

en hij, de jonge klerk,
komt amper toe aan werk
wanneer haar geur al door de deur
nog eerder dan zijzelf de zaal opfleurt

en oh, zijn blik verraadt
dat zij hem zeer behaagt
met dat waarin zij feilloos is geslaagd

zijn fluistering
‘ze zou zo honderd harten winnen’
geeft haar een onrust, diep van binnen
onthutst verlaat zij weer de zaal, ontdaan
door wat zijn ogen aan haar doen
‘gemis', zo meent zij ‘aan fatsoen’

© ton de gruijter 

maandag 1 juni 2020

pandemia (2)


in d’ oude stad pandemia
verschijnt het volk nu weer op straat,
de vensters laten luik na luik
’t is of de stad de ogen opent
’t is of de stad weer praat

al dagen vindt men geen gestorven vogel
het gasthuis, ooit te vol, drupt leeg
de wolken lijken goedgezind
de ziener zegt ‘er zweeft geen kwaad meer door de wind’

nu schenkt de tapperij weer zware wijn en donker bier
voorzichtig neemt men deel aan het vertier
er wordt gedanst
er klinkt muziek
de chirurgijn is vrij,
zijn kruiden hoeft men niet
en in het godshuis wordt gebeden
voor elk die heeft geleden

een man, op lippenvocht belust,
ervaart een vreemde tinteling
nadat hij heeft gekust
(voor het eerst sinds lang)
met een willekeurig lieveling,
want die verschijnen ook weer op het plein

een enkeling bespeurt gemurmel in de lucht
het is onhoorbaar haast,
zo zacht
hij denkt;
‘het lijkt wel of de drommel lacht’

‘pandemia, pandemia,
men schrijft ooit nog een lied
(voor bij het vuur)
verhalend van de oude stad pandemia,
gelegen aan de randen van de streek
de stad die d’ ogen open deed
en tegelijkertijd ook sloot,
iets wat tot dan onmoog’lijk leek’

© ton de gruijter 

woensdag 15 april 2020

zing toch!


ik sluit de nacht, de zoveelste
en door het raam roep ik mijn tuin
ik ken haast elk insect bij naam

de stad slaapt nu al maanden uit
de kranten worden onbeschreven bladen,
maar gister bracht een generaal saluut
de preker sprak zijn zegen uit
voor allen die in meer dan vol ornaat
nog deden wat zij doorgaans doen,
binnenskamers of op straat

een week geleden wist ik nog
hoe kussen smaakten,
hoe ’n omhelzing was
en hoe het park fris geuren kon van gras

en nu,
nu zie ik honderd dingen
in jouw ogen meer dan ik ooit zag
het wordt een mooie dag

’t is tijd voor vogels,
zing toch vrienden,
zing!

© ton de gruijter 

zondag 15 maart 2020

de duivel in de lucht


de lucht is vol verdriet
ik wantrouw alles
en jou,
jou kus ik niet

ik was mijn handen,
droog ze met een doek waar ik van vrees
dat ook een ander ze gebruikte
ik was mijn handen,
sluit de kraan
die mogelijk een vreemde nog ten dienste stond
ik was mijn handen, spoel mijn mond
en jou,
jou kus ik niet

er woont een duivel in de lucht
ik spreek mijn vloeken uit
bij elke windvlaag, alle wolken,
bij de regen en de zon

en slapen doe ik licht,
want stel dat jij eens kucht
of harder dan gewoonlijk zucht,
zo breekt mij dag en nacht

ik was mijn handen,
ik vrees de regen en de zon
ik wou dat ik je kussen kon

© ton de gruijter 

maandag 9 maart 2020

de eerste verjaardag!



vorig jaar ontving ik de proefdruk, die niet tot wijziging heeft geleid. het 0-nummer werd daardoor het eerste exemplaar, en 'stadsparabelen' viert dus, tijdens de boekenweek, een verjaardag.
waar alle prijzen stegen, bleven de kosten van dit boek ongewijzigd.
voor slechts € 14,00 heeft u een exemplaar, via de uitgever, via bol.com, via elke boekhandel ( gisteren spotte ik nog een exemplaar bij broese in utrecht ) of via mij.

zondag 1 maart 2020

pandemia


pandemia

de oude stad pandemia,
gelegen aan de randen van de streek,
was volgens trekkers verder weg dan bleek
want na een dag of tien
verrezen haar contouren,
lokkend in het licht
(het licht dat steeds het duister tot een schaduw kneedde),
maar géén die hem een welkom riep
de poorten leken toe
en stijf voorkwam de brug een ingang over ’t nat
(voor waden was ’t te diep)

een stedeling (een wachter moest het zijn)
verschool zijn aanzicht onder ’n masker,
stof van stroeve kwaliteit,
waar kruidengeur nog vóór het spreken uit ontsnapte;
‘ga heen! ga heen!
want hier is bed noch bad noch brood’

en zo ging hij weerom
(in ’t kwijnend licht was ’t of de schaduw duisterde)

nu begreep hij wat de trekkers meldden
toen zij hem zeiden hoe ver de stad pandemia
gelegen lag

© ton de gruijter

vrijdag 21 februari 2020

boeket


denk jij er wel eens aan?
dat ik jou ooit, die nooit te komen dag
toch aantref, marmerkoud, gekist,
omringd door bloemen, want daar hield je van
(en ik ook, maar alleen als jij ze schikte
in de vaas waar jij van wist
- altijd, altijd – dat daar de bos het best in stond)
en dat ik na het lopen van de stoet
niet weet wat ik nog zeggen moet?

of dat jij ooit, want dat kan evengoed
mij aantreft, albastwit,
de wangen zwijgend rond het strak gebit
(en nee, geen bloemen, maar muziek!
muziek die nooit zo klinken kan
als ik haar horen zou,
dus stil is ook akkoord,
maar dat ik jou geen stilte wens)

toen jij ooit zei ‘ik hou van jou’
toen was de wereld ons!

de liefde toont een duist’re kant
nu z’ in de herfst is aanbeland
je schikt een nieuw boeket
en ach, wat staat het mooi

© ton de gruijter 

zondag 16 februari 2020

kwatten van kusjes


zou iemand haar (ik denk het niet)
gewaarschuwd hebben, ooit
dat op een goede dag,
of kwade, zo u wenst,
de grenzen tussen
was en is en zal
verdwenen blijken?

alles heeft nu voorrang
zodat zij meerd’re levens leidt
en alles heeft nu evenveel gewicht

ze werd ze, is ze
vleugellam en in het denken vederlicht
ze komt bij ’t einde van de vlucht
bij elk vermeend bezoekje
kwat ze kusjes in de lucht

© ton de gruijter 

zaterdag 8 februari 2020

veerman


‘wat vraag je?’
zo riep ik de veerman aan

het leek of hij mij woog
hij zei;
‘je hebt maar één ding nodig, vaak
een vinger voor de dijk
en voor het g’loof een kruis
een zege voor een uniform
en voor een dak een huis
een muze ook, wier naam je steeds vergeet
een fout geplaatste kus,
die ’t onverwoestbaar huw’lijk spleet’

het leek of hij mij woog
en ik begreep hem niet

en hij stak af, alleen
hij zei ‘je bent te vroeg’
hij zei het fluisterzacht, voer heen
en zocht een nog te vallen nacht

© ton de gruijter 

woensdag 29 januari 2020

tekst, uitgesproken bij holocaust monument, nieuwegein.


‘de regen tikt tegen de ruiten
de krant die schrijft; er komt nog meer
ik durf vanavond niet naar buiten,
wat een weer, wat een weer, hè,
wat een weer, wat een weer’


dat vonden ze leuk, nederlandse liedjes zingen met een amerikaans accent.
johnny en jones (hun echte namen waren nol en max) werkten bij de bijenkorf.
maar ze wonnen aan populariteit, vanaf 1936 waren ze fulltime muzikant.
(tegenwoordig zou je ze singer-songwriter noemen).
ze stierven in 1945,
leeggezogen,
uitgeput,
afgebeuld.


ze stierven als ontelbaar velen
en allemaal …


ze waren allemaal als jij en ik

ze waren vader, moeder
ze waren buur of vriend
ze waren zus of broer

ze waren arts of ambtenaar
ze waren musicus of metselaar
ze waren kruidenier of groenteboer
ze speelden nog op straat
of zouden nog geboren worden

ze waren saai of creatief
ze hielden van hun kind, hun lief

ze waren allemaal als jij en ik

en ze zouden …
hun kind’ren konden …
hun plannen waren …

en plots’ling kwamen de zwarte jaren
ze mochten nog een koffer mee,
de trein,
die altijd naar een eindpunt reed

ze waren allemaal als jij en ik

de wereld werd van prikkeldraad
van platgetreden gras,
ontering, dwangarbeid
en kamers vol van gas
waarin de laatste woorden smoorden

en wij zijn net als zij
want wij zijn vader, moeder
en wij zijn buur of vriend
en wij zijn zus of broer

en we zullen …
onze kind’ren kunnen …
onze plannen zijn …

‘de krant die schrijft; er komt nog meer
ik durf vanavond niet naar buiten’

wees wijs,
heb lief,
doe goed
en bewaar de vrede

© ton de gruijter










donderdag 16 januari 2020

trappenhuis


in ’t trappenhuis spiraalt de weg
van onder tot aan boven
of desgewenst de and’re kant
voor wie aan ’t eind is aanbeland

en zo gaat zij naar onder (neerwaarts) toe
en hij gaat juist omhoog
hij draagt wat paperassen mee
zij heeft een ak’lig zwaar dossier
en in ’t moment dat alles valt
is er een vonk genegenheid

hij prevelt ‘sorry, veel excuus
dat ik zo bruusk
de hoek om zwenk’
maar zij denkt
‘dankjewel’
want heel haar lijf krijgt tintelvel
van ’t botsen met de jonge klerk

dan schikt zij weer haar trui, haar kokerrok
haar haar, vooral de losse lok
en dan hervat zij –blozend- weer de tred omlaag
het is een mooie dag vandaag

© ton de gruijter 

vrijdag 3 januari 2020

de nieuwe secretaresse


alles hier is ritme
alles hier is regelmaat
die zich door niets verstoren laat
alleen de jonge klerk
staakt tweemaal daags het werk
want dan passeert de nieuwe
secretaresse

hij keurt met onverholen interesse
haar bekoorlijke souplesse

en zij,
zij slalomt in een rechte lijn
want alles aan haar wiegt en deint
(men zou haast horen hoe haar kleding wrijft)

zij weet;
z’ is prooi en roofdier tegelijk,
behoedzaam blijft zij
binnen oog- en buiten handbereik

de telefoon belt ‘paal en perk!’
de jonge klerk beantwoordt vlug, te vlug,
(wie heen loopt, die loopt ook weer t’rug)

en dan is alles ritme
en dan is alles regelmaat
die zich door niets verstoren laat

© ton de gruijter