zaterdag 27 juni 2020

postzegels!


ik vond het een hele eer, toen gijsbert van den akker vroeg of hij afbeeldingen mocht gebruiken om postzegels te maken.
naast verschillende afbeeldingen uit de serie 'woordenwisseling met nieuwegein'
koos hij ook de cover van de bundel 'stadsparabelen'.
ik weet het natuurlijk niet zeker, maar mijn gevoel zegt me dat dit nu de eerste dichtbundel is met een eigen postzegel.
ik ben er opgewekt van.

informatie over gijsbert: https://www.ad.nl/utrecht/84-jaar-en-nog-altijd-in-postzegelkraam~a8c0bcb4/ (artikel uit 2009)
informatie over 'stadsparabelen': https://tondegruijter.blogspot.com/2019/04/warme-reacties-op-stadsparabelen.html
informatie over nieuwegein: https://woordenwisseling-met-nieuwegein.blogspot.com/

maandag 22 juni 2020

misrekening


zij waren hindes,
dartel en lenig in hun pas
met losse jurken
waar geen zwaartekracht voor was
en ook hun haar had eigen wetten

het was toen zomers eeuwig waren
en tijd kwam voort uit overvloed

omdat zij wijzer leken hadden wij geen moed
maar ach, de tijd kwam voort uit overvloed

wij waren honden,
speels en lomp,
trouw happend naar de ballen die we misten
ons onbeschaamd gekwispel deed vermoeden dat wij wisten;
‘ooit komt dat moment, dat zij ons zien’

en ergens hebben wij niet opgelet
want weer zijn zij de hindes,
met nieuwe zielen,
dartel en lenig in hun pas
en daar de zomer eindig was
zijn wij als oude honden,
uitgespeeld en uitgeraasd
die slaperig, verbaasd,
de bal zien komen en weer gaan

© ton de gruijter 

zaterdag 6 juni 2020

de onfatsoenlijke klerk


zij stipt de lippen aan met verf
haar mond kleurt langzaam rozerood
wat rouge op de wang
haar haar krult gul en lang
en haar gebit is blikkerwit
nog nergens toont zich al een vroeg bederf

haar rok sluit aan en toch net niet
een ruchesbloes, die haast te dansen lijkt
(op een onhoorbaar lied)
en heel haar lenig lichaam prijkt
op hoogtes waar geen ander op kan staan

zo tooit ze zich
ze tooit zich mooier nog dan ooit tevoor
ze krijgt een zinnelijk gevoel van binnen,
ze zou zo honderd harten winnen
maar ach, dat wil ze niet

tevredenheid met wat ze ziet
is al wat zij beoogt

en hij, de jonge klerk,
komt amper toe aan werk
wanneer haar geur al door de deur
nog eerder dan zijzelf de zaal opfleurt

en oh, zijn blik verraadt
dat zij hem zeer behaagt
met dat waarin zij feilloos is geslaagd

zijn fluistering
‘ze zou zo honderd harten winnen’
geeft haar een onrust, diep van binnen
onthutst verlaat zij weer de zaal, ontdaan
door wat zijn ogen aan haar doen
‘gemis', zo meent zij ‘aan fatsoen’

© ton de gruijter 

maandag 1 juni 2020

pandemia (2)


in d’ oude stad pandemia
verschijnt het volk nu weer op straat,
de vensters laten luik na luik
’t is of de stad de ogen opent
’t is of de stad weer praat

al dagen vindt men geen gestorven vogel
het gasthuis, ooit te vol, drupt leeg
de wolken lijken goedgezind
de ziener zegt ‘er zweeft geen kwaad meer door de wind’

nu schenkt de tapperij weer zware wijn en donker bier
voorzichtig neemt men deel aan het vertier
er wordt gedanst
er klinkt muziek
de chirurgijn is vrij,
zijn kruiden hoeft men niet
en in het godshuis wordt gebeden
voor elk die heeft geleden

een man, op lippenvocht belust,
ervaart een vreemde tinteling
nadat hij heeft gekust
(voor het eerst sinds lang)
met een willekeurig lieveling,
want die verschijnen ook weer op het plein

een enkeling bespeurt gemurmel in de lucht
het is onhoorbaar haast,
zo zacht
hij denkt;
‘het lijkt wel of de drommel lacht’

‘pandemia, pandemia,
men schrijft ooit nog een lied
(voor bij het vuur)
verhalend van de oude stad pandemia,
gelegen aan de randen van de streek
de stad die d’ ogen open deed
en tegelijkertijd ook sloot,
iets wat tot dan onmoog’lijk leek’

© ton de gruijter