vrijdag 20 mei 2016

broos (slot)


sinds kort verblijft zij in haar allerlaatste huis
(’t is niet meer dan een kamer met een bed)
er staan wat fotootjes van thuis

er valt niet veel meer op te schrijven
behalve het ‘doe dan maar niets’
dat helpt aan ’t eind misschien nog iets

zo werd ze dan; doorzichtig, broos
en iedereen is machteloos
want zo wordt alles vederlicht
en iedereen voelt dat gewicht

er lijkt maar één geluid te blijven,
de klok die onverstoorbaar tikt
‘het is nu eenmaal voorbeschikt’

ze spreekt nog één keer, fluisterzacht
‘ik moet nu gaan’
’t is eindelijk voor altijd nacht

© ton de gruijter
(een herschreven tekst van 17 en 28-05-2008)

woensdag 18 mei 2016

broos (4)


haar hand voelt breekbaar, zij is botten zonder wil
(alleen haar ogen vlammen af en toe)
en heel de kamer zwijgt, ’t is stil

er mag wat water aan een stokje
en dan voorzichtig langs de mond
een ritueel, de lippen rond

ze zit aan plastic slangen vast
ze wordt gevuld en weer ontlast
het druppelt door haar, af en aan
zo rekt men hier nog het bestaan

ik gun haar eigenlijk een slokje
dat mag niet van het protocol,
dan slaat – zegt men – het lijf op hol

’t is overmorgen moederdag.
van buiten klinkt
(van mensen in de zon) gelach

© ton de gruijter
(een herschreven tekst van 09-05-2008)

maandag 16 mei 2016

broos (3)


de eerste hap slaagt vrijwel steeds bij poging twee
(alleen gaat niet, maar samen lukt het net)
haar lege vork prikt dapper mee

en dan verliest ze zich in dromen
alsof ze in de stoel verdwijnt
en langzaam, langzaam, verder kwijnt

ik kijk naar haar, zo als ze zit
de huid is bijna albastwit
en rond de ogen rozerood
zo lijkt ze al een beetje dood

dan blijkt er weer wat lucht te komen,
beweegt een ader, blauwig-zwart,
een buitenpost van ’t oude hart

het lijkt alsof de hand zich kromt,
een zacht verzet,
nog niet gereed voor wat nog komt

© ton de gruijter
(een herschreven tekst van 30-04-2008)

zaterdag 14 mei 2016

broos (2)


ze wacht, met lege ogen, stijf gesloten mond
(als angstig kind dat naar een tandarts moet)
haar tas staat naast haar op de grond

de lange stilte wordt verdreven
ze kijkt niet op, maar hoort het wel
’t is onverbiddelijk, de bel

ik speel de onverschilligheid
terwijl ik haar de lift in leid
beneden schijnt de zon, ik lach
en lieg ‘het wordt een mooie dag’

ik twijfel zélf ook nog, heel even,
maar help – het moet – haar in de bus
wat rest mij dan de judaskus?

en dan verdwijnt ze, niets ziend, bang,
want ergens wacht
de eerste keer de dagopvang

© ton de gruijter
(een herschreven tekst van 24-04-2008)

donderdag 12 mei 2016

broos


de broze botten drukken amper op de bank,
(het lichaam is hier zachtjes neergezet)
een kussen steunt haar in de flank

ik snij het brood in mussenhapjes
en help haar met de koffiekop
ze lacht, als om een goede mop

maar in de ogen woont weer mist,
de blik die vroeger altijd wist
hoe alles was en alles ging
zoekt nu naar een herinnering

ze loopt met kleine, slappe stapjes
(en meestal haalt ze net
de afstand naar ’t toilet)

ze krijgt het koud, ik pak de jas
en steun de arm
die vroeger van mijn moeder was

© ton de gruijter
(een herschreven tekst van 08-02-2008)